De subcommissie Goes bericht van haar oprichting op 22 juli 1818. Op 27 september draagt zij een gezin voor de proefkolonie voor, 'aangebooden door heeren Diaconen der Geref. gemeente alhier
', maar of dat gezin bedenkt zich of de pc wilde liever anderen, want uiteindelijk arriveert het katholieke gezin Burks.
Op 18 november 1818 schrijft Benjamin van den Bosch: aangekomen uit ter Goes Jan Burks, vrouw en 3 kinderen
Op 19 november 1818 schrijft Benjamin van den Bosch: Van het huisgezin uit Tergoes, in mijne voorgaande opgegeven, is een kind op hunne reis overleden. Waar door mijne opgaven met die subcommissie zeker niet zal overeenstemmen.
Op 11 december 1818 ‘schrijft' Elisabeth aan haar ouders:
Waarde en veel geachte vader en moeder ik laat u weten als dat wij allen nog gezond zijn, ope van u hetzelve.
Wat mijn kleinste zoon betreft heb ik op zee verloren in uur of 7 van mijn vandaan en het eerste plaatsje daar wij aangekomen zijn daar is het kisje gemaakt dat heet Blokzijl en tweede dat wij aangekomen zijn dat was Steenwijk daar leyt het begraven bij de groote kerk, toen waren wij nog ruim twee uren van de colonie af genaamd Westerbeeksloot. Wij hebben een tegenspoedig reis gehad. Wij zijn met de agt dagen hier gekomen nu zal ik u melden wat frederiksoord betrefd.
Het eeten dat wij krijgen is lang niet genoeg, het is wel goed. Zij doen mij alle dagen zoo veel te kort dat ik betalen moet daar wij met ons drien genoeg aan hebben. Wij hebben alle week een vles olij gehad, peper ook maar nu niets meer. Wij hebben ook geen geld om te koopen. Mijn laatste olij is in de lamp, dan moeten wij in het duister zitten. Koffij of tee krijg ik niet, mijn man geen tabak en geld hebben wij niet en kunnen ook niet verdien de een net zoo min als de ander, waar of dat van de winter nog een zal dat weet ik niet. Ik zie hier geen ruimte.
Ook heb ik het noyt zoo min gehad als nu. Was wij daar niet, wij kwamen daar niet.
Lieve vader en moeder wees zoo goed en gaat voor mij bij goeije luij om te verzoeken een penning voor mij daar wij ons te goed voor kunnen doen, want anders kunnen wij niets krijgen. Dan moet ik het eele winter in donker zitten en dan kan ik geen koffij meer krijgen. Dan moet ik mij altijd verfrissen met schoon water daar de kijkers in zingen. Daarom wees nogmaals zoo goed en zorgd tog voor mij.
Nogmaals bedank ik de Heeren van ter Goes voor de slegte onderrigting die zij mij gedaan hebben en ook van wegens mijn kostganger. Hij heeft al 16 stuivers 2 duiten verdient, als ik het nog maar in mijn handen krijg, want zij houden haar hier waarop met beloven, maar geld kan wij niet krijgen. Het is voor mij nadeel dat hij hier is en voor hem ook, want als de kleeren af zijn, geen mens kanse weerom koopen dan ons verdiende den een net zoo min als den ander.
Wij zijn allemaal bedrogen. Adde wij vleugels, wij waren allemaal tegelijk weer in ons plaas. Verder bedank ik ook de pastoor voor zijn slegte onderrigting, die hij ons heeft gedaan. Wij kunnen ook onze gebeden niet onderhouden. Vrijdag en zaterdag moet ik vleesnat eten en zoo alle dagen, want vlees krijg ik
(vlek) en de kerk komt ook niet veel van. Ik onderhou het zoo wel als het maar in mijn vermogen is. De kerk is hier twee uur van daan. Als ik daar na toe gaan dan ga ik s morgens om 6 uur uit. Verder wens ik u veel zegen in het aanstaande nieuwe jaar aan ziel en ligchaam en veele jaren na dezen nu. Moet ik eindigen met schrijven want mijn papier is vol. Zijt nogmaals gegroet van ons alle en ook van mijn kinders.
Vooral de groetenis aan Lambertus Burk met zijn huisgenooten en verders aan alle goede kennissen en al die na ons vragen. Vooral de groetenis aan broer Frans en mijn zuster Mietje en verders aan alle mijn zusters en mijn kleine broer en verders de groetenis aan Janna de Boer van ons en van haar zoon als dat wij allemaal wel zijn. Maar zij moet voor ons eens bij de Heeren gaan die haar zoon hier na toe gezonden hebben, want ik kan hem niet langer de kost geven, want het is voor ons groot nadeel en voor hem ook zoo een groote vent op de kost te hebben. Zij moeten hem te ter Goes bezorgen bij de Boer daar hij werken moet, dan kan hij hem nog in de kleeren houden. Maar zoo zij dat niet doen, dan zoeken zij zijn nadeel. Ik zou wel meer schrijven maar ik heb thans geen tijd meer, maar ik hope in t aanstaande voorjaar mondelinge met u allen te spreken, zoo het de Here behaagt als ik in het leven mag blijven.
P.S. Ik heb aan Heeren van ter Goes ook een brief geschreven.
P.S. het addres heeft Hendrik van den Bos, die zal het u wel zeggen.
Boven aan de brief:
Copie
Onder aan de brief:
het addres is aan Francies Blondel op de Kreukelmarkt te Goes.
Op 15 december 1818 schrijft Elisabeth aan een lid van de subcommissie:
Mijn Heer De Kanter
Deze is diende om u eens te melden hoe dat het wij hier op de Calonie hebben. Het is lang niet zoo als ons de Heeren voorgeleezen hebben. Als wij het geweeten hadden dan adde wij niet gekomen want ik heb het noit zoo min gehad als in de Calonie. Koffij of tee kan ik niet bekomen, mijn man geen tabak.
Ik kan ook geen olij krijgen ik moet in het duister zitten en ik spin nog van smorgens vroeg tot savons laat net zoo lang als ik maar sien kan. De Heeren leezen ons voor
3 pond vlees en het is krap 3 vierendeel en ik krijg krap
1 pond per week boter.
Adde ik het zoo geweeten als ik het tans ondervin geen 100 Heeren zouwe mij daar na toegespekt hebben en de Heeren hebben mij de jongeling toegeschikt maar ik kan hem niet langer hebben als ik daar geen vergoeding voor heb want de kost kan hij niet verdienen. Ik heb daar ondertijd
(?) van t veertien
(?) dagen 16 stuivers en 2 duiten van getrokken. De Heeren hebben een groot nadeel aan hem gedaan en aan ons ook want als onse kleeren af zijn kannen wij geen nieuw werom krijgen. Ik kan niet eens stop gaaren bekomen.
(...)
Verder wens wij D'Heeren veel zegen in t aanstaande nieuwjaar.
Verders teken ik
mij met alle agtinge te noemen
Jan Burks
en Elisabet Blondal.
Uit een brief van de subcommissie Goes dd 27 december 1818:
(...)
De inhoud dier brieven is zoo openbaar strijdig met de gunstige berigten welke de nieuwsbladen van tijd tot tijd nopens de kolonisten en hunne tevredenheid mededelen dat wij gemeend hebben dezelfde ter kennis van u permanente kommissie te moeten brengen, niet zoo zeer als of wij een oogenblik al het overdrevene en leugenachtige dat in gezegde brieven gevonden wordt geloofden maar in de hope dat de kommissie zich zal verdedigen en nopens de ongerijmdheden van den inhoud der beider stukken ons intelichten, en daardoor ons in staat te stellen dezelve in de bijzonderheden tegen te spreken, en den ongunstigen indruk welke de laatstgemelden brief van hand tot hand en van mond to mond verspreid verwekt heeft, wederom zoo veel mogelijk uittewisschen.
(...)
Wij menen echter niet dat zij zelve zoo verre denken, of dat dit hunne hoofd bedoeling zoude wezen, maar hun voornaam oogmerk bepaald zich tot het opwekken van het medelijden hunner stadgenoten ten einde buitengewone ondersteuning te ontvangen en daardoor te worden in staat gesteld een lui en verkwistend leven vol te houden, waar zij zich door de reglementen der kolonie beperkt zien, en wanneer alzoo eenmaal de kwalijk besteede aalmoezen de kolonie bereiken is het gemakkelijk te voorzien welke daar van de gevolgen zijn moeten. (...)
Notulen pc dd 30 december 1818: In kwamen klagten ingezonden door de sub kommissie van Goes, rakende het door haar gezondene huisgezin. Opgedragen aan den Generaal van den Bosch, om die leugenachtige klagten te wederleggen.
Uit de conceptbrief van Johannes van den Bosch aan de subcommissie Goes dd 31 december 1818:
Met geene geringe verwondering hebben wij ontvangen UEds missive van den 27 december als behelsende de eerste en enigste klagten van een der kolonisten in Frederiksoord aanwezig. Het heeft ons intusschen anderzijds tot geen gering genoegen verstrekt dat UEds zelve het schrijven dier brieven aan oogmerk toeschrijft, welke alleen het gedrag van Jan Burks of liever van zijn vrouw verklaarbaar maakt.
Voor ons zelve zijn weij volkomen overtuigd dat de klagten in die brief voorkomende van alle grond ontbloot zijn en dit gevoelen word gerechtvaardigt door het eenparig getuigenis van alle berichten zoo door andere kolonisten aan hunne subkommissiën bedeelt, als door de opgaven van een menigte van ooggetuigen die plaatselijk den toestand van zaken en gevoelens der kolonisten onderzocht hebben en hoe Mijne Heeren zou dit anders kunnen zijn de Maatschappij verstrekt aan ieder kolonist werkelijk meer, veel meer, dan waar toe zij zich verbonden heeft, ten aan zien der voeding zelfs zoo veel ieder slechts kan comsumeren.
(...)
Uit een brief van Benjamin van den Bosch dd 6 januari 1819: Heden morgen heb ik ook ontvangen de brieven, J. Burks regardeerende. Ik ben even zeer als de Permanente Kommissie ten hoogste over dit ondankbaar gedrag verontwaardigt en zal de bedoeling der Kommissie dadelijk en nauwkeurig nakomen.
(...)
Burks is op zich zelven een vrij goed en werkzaam man; zijne vrouw - aan wie de Kommissie volkomen regt doet - is eene furie, die volkomen over den zwakken man regeert.
Benjamins verslag van de tuchtzitting is zo goed als integraal in het boek terechtgekomen (bladzij 118-120). Hij schrijft daarna over de volgende ochtend, als de Burksen bij hem komen:
Het geen ik voorzien had, gebeurde. Met tranen in de ogen smeekten zij te mogen blijven, en bood aan alles bij hunne subcommissie te herroepen etc. Ik bood hun het noodige reisgeld aan en liet mij niet dan moeijelijk beweegen hunne voorspraak bij de Permanente Kommissie te zijn.
Ik beloof mij van dit kleine voorvalletje veel goeds.
De komende dagen doen de Burksen hun best, bijvoorbeeld zondag 10 januari 1819 schrijft Benjamin: Jan Burks met zijne famille wendt alles aan, om de decisie der Kommissie in zijn voordeel te doen uitvallen.
Notulen permanente commissie 13 januari 1819:
Ingekomen een brief van den Heer Direkteur der kolonie rapporterende zijn onderhandelingen met Burks en Dikkeboom.
Besloten om overeenkomstig het voorstel der Direkteur de famille van Dikkeboom de kolonie te ontzeggen.
De verstrekte kledingstukken (voor zoo ver mogelijk en billijk is) te doen restitueeren, de famille Burks uit consideratie van de voorspraak des Direkteurs voor dit maal te excuseren, doch aantezeggen dat bij de eerste misdaad exemplaar gestraft zullen worden en voorts de subkommissie van Goes daar van te aduntieren.
Notulen pc 28 januari 1819: Brief van de subkommissie Goes berichtende dat J. Burks recanteert van 't eermaals geschrevene, en verzoekt ontheven te worden van de bijwoning van A. de Sm
??e.
De Star februari 1819: Enkele schijnbaar-misnoegden zijn, door eene zagte wederlegging en berisping, terstond tot reden gebragt, en hebben, op hunne vrijstelling om de Kolonie te verlaten, met aandrift verzocht, daarin te mogen blijven.
Zie voor
beloningen voor kolonisten augustus 1819, voor
donaties watersnoodramp februari 1820,
beoordelingsrapport door de directie juni 1820 en de
jaarinkomen over 1820 de desbetreffende files.
Geboorte zoon: Vledder, geboorteakte, 29 januari 1821, aktenr. 4
Kind: Francis Burks, geboren te Frederiksoord (Vledder) op 22-01-1821, zoon van Jan Burks, beroep: arbeider; oud: 53 jaren, en Elizabet Blomder, oud: 41 jaren.
Voorjaar 1822 is Burks, op basis van het besluit van 8 november 1821, een van degenen die is ‘verplaatst naar kleine hoeven der Maatschappij, buiten dezelve gelegen'
Het gezin gaat naar het gebied dat Wateren of Doldersumsche veld en later soms Boschoord genoemd wordt.
In 1844 -
ze waren al weer een tijd terug in Frederiksoord - werd het echtpaar Burks-Blondel in huis opgenomen bij zoon Franciscus die dan de hoeve overneemt. Franciscus is getrouwd met kolonistendochter Johanna Vogelzang. Hij overlijdt in 1910 op de kolonie.
Zoon Willem Gilliam Burks, trouwt september 1835 te Vledder Mechtilde Lucassen, dochter van proefkolonist Lucassen uit Nijmegen